De afstamming van de mens
en selectie in relatie tot sekse
Charles Darwin
368 pag.
2002
Gebonden
Dit boek is alleen nog leverbaar als gratis download.
"Het enige doel van dit werk is om na te gaan, ten eerste, of de mens, net als iedere andere diersoort, afstamt van een of andere eerder bestaande vorm; ten tweede, op welke wijze hij zich heeft ontwikkeld; en ten derde, wat het belang is van de verschillen tussen de zogenaamde rassen van de mens.''
Een bonte stoet van onderwerpen passeert de revue, van het redeneervermogen van honden, de instincten en emoties van apen, de taalvaardigheid van primitieve stammen, de beroemde papegaai van Von Humboldt die een uitgestorven taal sprak, het gevoel voor schoonheid van vrouwelijke vogels, en hoe dat overeenstemt met het onze (aangezien wij vogelpluimen en veren gebruiken als modieuze ornamenten), tot de overerving van het typerende kleurenpatroon van de lapjeskat. Darwin voert talloze interessante (en vaak amusante) feiten en observaties ten tonele, om vervolgens te wijzen op de achterliggende patronen en wetmatigheden. Telkens weer benadrukt hij dat er geen verschillen bestaan tussen mensenrassen onderling en tussen mens en dier, ook niet wat betreft mentale en morele vermogens, die niet door evolutie kunnen worden overbrugd.
Het eerste deel van dit boek betreft De afstamming van de mens, dat wil zeggen de evolutionaire verwantschap van de menselijke soort met de andere, lagere zoogdieren, en vooral met de nu levende mensapen. Het tweede deel, Selectie in relatie tot sekse, betreft seksuele selectie, het kiezen van partners voor de voortplanting, en hoe dit als een autonoom evolutiemechanisme moet worden opgevat dat losstaat van natuurlijke selectie. Darwin had dit onderwerp in zijn eerste boek, Over het ontstaan van soorten slechts kort behandeld. Hier krijgt het de volle aandacht en wordt het verband tussen seksualiteit en evolutie uitgewerkt. Seksuele selectie en de ermee verbonden concurrentiestrijd tussen individuen van dezelfde sekse, spelen volgens Darwin in de evolutie van mens en dier een rol die minstens even belangrijk is als die van natuurlijke selectie en de daarmee verbonden strijd om het leven.
Seksuele selectie is bij de mens niet alleen direct verantwoordelijk voor de lichamelijke en geestelijke verschillen tussen mannen en vrouwen, maar indirect ook voor allerlei raskenmerken zoals huidskleur of haartype, en bovendien voor de kenmerkende naaktheid van de menselijke soort, die de functie vervult van seksueel ornament.
Volgens Darwin ontstaat er via seksuele selectie een wisselwerking tussen de menselijke natuur en de cultuur, want de normen betreffende seksuele aantrekkelijkheid -- schoonheidsnormen -- verschillen bij verschillende menselijke populaties, en zijn onderhevig aan cultureel bepaalde modes en tradities.
Een van Darwins belangrijkste inzichten betreft de dierlijke natuur van de mens. Zelfs verheven, goddelijke vermogens als religiositeit, liefde, schoonheidszin en morele impulsen zijn tenminste als kiem aanwijsbaar bij de dieren waar we evolutionaire banden mee hebben.
Darwins manier van denken en betoogtrant passen in de beste traditie van het rationalisme en van de Verlichting. "Hij die er geen genoegen mee neemt om, als een wilde, de natuurverschijnselen te beschouwen als zonder samenhang, kan niet langer geloven dat de mens het werk is van een afzonderlijke scheppingsdaad.''