Opvoeding : Plannen en zelfstandig worden
Zelfstandigheid in het huishouden
Om in het dagelijks leven goed te functioneren – bijvoorbeeld op school, maar ook later in je werk – is plannen erg belangrijk. Het is een vaardigheid die kinderen naarmate ze ouder worden onder de knie krijgen. Kijk onder Tijd inschatten voor meer informatie en tips.
Om zelfstandig te kunnen functioneren, moeten kinderen inzicht in hun eigen gedrag krijgen. Hoe dat werkt lees je onder Inzicht in je eigen gedrag. Daarnaast moeten zij leren dat ze een bijdrage kunnen leveren aan huishoudelijke klusjes. Hoe je dat bereikt staat onder Zelfstandigheid in het huishouden.
Veel kinderen onderschatten de tijd die nodig is om bijvoorbeeld een werkstuk te schrijven. Of ze stellen dingen altijd uit, omdat ze niet weten waar ze moeten beginnen. Ook op de korte termijn is het inschatten van tijd van belang: ‘Hoeveel tijd heb ik nog voordat ik op jazzballet moet zijn en wat moet ik daarvoor nog doen?’ Hier vind je suggesties waarmee je het tijdsgevoel van je kind kunt trainen.
- Zorg dat er in huis een goed zichtbare klok op een plek hangt waar je kind vaak is (eventueel op meerdere plekken). Jongere kinderen vinden een klok met wijzers vaak gemakkelijker. Voor kinderen die klokkijken moeilijk vinden, kun je ook een time-timer of een kleurenklok gebruiken.
- Vermijd vage uitspraken als ‘We gaan zo weg.’ Wees concreet: ‘Over 15 minuten gaan we weg.’
- Herinner je kind: ‘Let op, we hebben nog 10 minuten.’
- Maak de dagplanning concreet door die 's ochtends met je kind door te nemen tijdens het ontbijt of op de fiets naar school. Bespreek wat er op het programma staat en geef aan hoe lang alles ongeveer zal duren. Is er huiswerk? Staat er een bezoek aan de orthodontist op de agenda? Hoe laat begint de tennisles? Je kunt ook een familieweekplanner maken, bijvoorbeeld op zondag na het eten. Jongere kinderen hebben vaak baat bij een visuele tijdsplanning waarbij je met plaatjes de dagplanning aangeeft.
- Houd bij het plannen van huiswerk rekening met vakken die meer moeite kosten.
Het effectief aansturen van je gedrag is alleen mogelijk als je je bewust bent van wat je doet. Hoe meer inzicht je hebt in je eigen gedrag, hoe beter je in staat bent om de sociale situatie waarin je je bevindt te beoordelen, je eigen prestaties in te schatten en je gedrag daarop af te stemmen.
Je bewust zijn van de manier waarop je je gedraagt, betekent dat je uit vogelperspectief kijkt naar wat je doet: je ziet in wat voor situatie je je bevindt, merkt je eigen gevoelens op en hebt in de gaten hoe anderen op jou reageren. Je neemt even afstand en beoordeelt je eigen gedrag. Jezelf zo beoordelen betekent dat je je eigen gedrag waarneemt en interpreteert. Op die manier kun je inschatten wat het effect is van jouw gedrag op anderen en kun je bepalen hoe je presteert bij het uitvoeren van een taak.
Bewust zijn van je eigen gedrag en het effect daarvan op anderen ontwikkelt zich tegelijk met het besef van je eigen ik. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit besef al ontstaat tijdens de babytijd. Tijdens het tweede levensjaar laten kinderen steeds meer signalen zien van hun eigen ik: ze krijgen door dat ze ook dingen zelf kunnen doen – zonder hulp van anderen – waarbij ze maar al te vaak het woordje ‘nee’ gebruiken. Deze fase is een belangrijke stap in de ontwikkeling van een kind. Immers, met het ontdekken van een eigen wil worden kinderen langzaamaan onafhankelijker en zelfstandiger. Ze krijgen steeds beter in de gaten wat de eisen van een (sociale) situatie zijn en hoe ze hun gedrag daar het beste op kunnen afstemmen.
Als kinderen ouder worden, kunnen ze steeds beter hun eigen emoties en gedachten interpreteren én de bedoelingen van anderen beoordelen. Deze vaardigheid is heel belangrijk bij het bereiken van een doel en bij moreel gedrag. Als ouders en leerkrachten kunnen we kinderen tot op zekere hoogte leren om zich bewust te worden van hun emoties en gedachten, en hen leren deze vaardigheid te gebruiken om hun gedrag zo effectief mogelijk aan te sturen. Een groot deel van de mate van inzicht in het eigen gedrag ligt echter al vast in de persoonlijkheid – de een zal zich altijd meer bewust zijn van zijn eigen gedrag dan de ander.
Voor kinderen met weinig zelfinzicht komen negatieve reacties van anderen vaak als een complete verrassing en eigenlijk altijd op een moment dat het kwaad al geschied is. Het is daarom belangrijk dat kinderen leren begrijpen waar die negatieve reacties vandaan komen. Dat kunnen ze doen door zichzelf (achteraf) vragen te stellen, zoals ‘Zou ik te ver gegaan zijn toen ik zo boos werd?’ of ‘Vindt Luuk het misschien niet leuk als ik over voetbal praat?’ De volgende suggesties zijn bedoeld om kinderen te leren hoe ze zichzelf dit soort vragen kunnen stellen. In dit leerproces geef je eerst richting door als ouder vragen te stellen. De volgende stap is dat je kind op een gegeven moment leert om deze vragen aan zichzelf te stellen.
Uiteindelijk is het de bedoeling dat een kind dan ook iets gaat doen met de antwoorden op deze vragen; dat hij er iets van leert. Op die manier kan een kind proberen zijn gedrag op tijd aan te passen als hij zich in de toekomst in een soortgelijke situatie bevindt:
- Bespreek achteraf, wanneer je kind weer rustig is, een specifieke probleemsituatie door gerichte vragen te stellen.
- Probeer de probleemsituatie zo helder mogelijk te krijgen voor je kind.
- Probeer je kind zich bewust te laten worden van zijn eigen gedrag, maar ook van het gedrag en de gedachten of emoties van anderen.
- Probeer niet alles zelf in te vullen, maar laat je kind ook met verklaringen komen: ‘Waarom denk je dat Hannah zo verdrietig werd?’
- Focus niet alleen op wat je kind fout heeft gedaan, maar bespreek ook alternatief gedrag voor een soortgelijke situatie in de toekomst.
- Bereid je kind voor als je verwacht dat een bepaalde situatie tot problemen zou kunnen leiden.
- Grijp eventueel in tijdens een probleemsituatie door je kind even te laten stoppen met waar het mee bezig is. Belangrijk is wel, dat hij rustig is en op dat moment ook openstaat voor een korte reflectie op zijn gedrag. Als dat niet zo is, bewaar de reflectie dan voor een later moment.
Zelfstandigheid in het huishouden
Wat kun je eraan doen om te zorgen dat je kind zijn spullen opruimt en huishoudelijke klusjes afmaakt? Een aantal suggesties:
- Zorg dat je kind weet wat het moet doen. Dat lijkt overbodig, maar voor kinderen met weinig zelfinzicht is dit niet vanzelfsprekend. Geef daarom duidelijke instructies: ‘Ik wil graag dat je me helpt met het uitruimen van de vaatwasser. Kun je ervoor zorgen dat die rode koffiekopjes in de glazen kast terechtkomen? De rest van de kopjes kan gewoon in de draaikast.’
- Gebruik een simpel opbergsysteem voor de kamer van je kind en zorg dat er voldoende opbergruimte is. Zo voorkom je dat alle kleding, schoenen en speelgoed in één kast gepropt worden. Gebruik een hangkast voor kleding en schoenen, een ladenkast voor sokken en ondergoed, rieten manden voor speelgoed, enzovoort. Het is handig als op de buitenkant te zien of lezen is wat erin zit. Gebruik daarvoor etiketten of door je kind zelf uitgeknipte plaatjes. Probeer de ruimte van de slaapkamer zo nuttig mogelijk te gebruiken, met laden onder het bed of haken aan de deur.
- Hou je eigen verwachtingen in het oog. Verwacht geen strak opgeruimde kamer. Stel duidelijke en realistische criteria: je moet dingen snel kunnen vinden, je moet kunnen lopen in je kamer, kasten moeten dicht kunnen en er mogen niet meer dan twee sets kleren buiten de kast liggen.
- Maak kaartjes met daarop een duidelijke checklist van opruimactiviteiten; maak aparte kaartjes voor het opruimen van de slaapkamer en voor andere huishoudelijke klusjes, zoals stofzuigen of tafel dekken.
- Beloon voor klusjes die gedaan zijn, maar doe dit niet excessief.
- Geef zelf het goede voorbeeld.
Deze informatie is afkomstig uit het boek Gedrag in uitvoering van Diana Smidts en Mariëtte Huizinga.